Principe
Sinds begin 2018 kunnen werknemers de bedrijfswagen die ze ook privé mogen gebruiken, inleveren in ruil voor een mobiliteitsvergoeding. Uiteraard mits hun werkgever hen die mogelijkheid biedt.
Vanaf de eerste dag van de maand waarin de mobiliteitsvergoeding wordt toegekend, vervalt elke verplichting voor de werkgever om nog tussen te komen in de kosten verbonden aan het woon-werkverkeer. En dit ongeacht het gebruikte vervoermiddel.
Cumulproblematiek
Dit verhindert niet dat werkgevers nog steeds mogen tussenkomen in deze kosten. Alleen verliezen deze zogenaamde verplaatsingsvergoedingen dan hun vrijgesteld karakter en worden ze beschouwd als loonvoordeel.
Verplaatsingsvergoedingen in dit kader zijn:
- de werkgeverstussenkomst in het openbaar vervoer;
- de vergoeding voor carpooling;
- de terbeschikkingstelling van een bedrijfsfiets die de werknemer effectief gebruikt voor het woon-werkverkeer;
- de fietsvergoeding.
Uitzondering
Er bestaat één belangrijke uitzondering op dit cumulverbod van een vrijgestelde mobiliteits- en verplaatsingsvergoeding.
Meer bepaald voor werknemers die de bedrijfswagen al minstens 3 maanden vóór de aanvraag van de mobiliteitsvergoeding combineerden met een vrijgestelde tussenkomst in het openbaar vervoer, een carpoolvergoeding en/of een fiets(vergoeding).
Zij kunnen de mobiliteitsvergoeding blijven cumuleren met deze vergoedingen/dit voordeel, zonder dat één van beide het vrijgesteld karakter verliest.
Technische aanpassing
De wet tot invoering van de mobiliteitsvergoeding behandelde deze cumulproblematiek alleen in het kader van de fiscale vrijstellingen.
Het koninklijk besluit dat vandaag gepubliceerd werd, verwerkt deze problematiek nu ook in het RSZ-Uitvoeringsbesluit.
Hierdoor is het wetgevend plaatje wat dit aspect betreft, rond.
Vanaf wanneer
Deze aanpassing geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018.
Onze programmatie hield al rekening met deze bepaling. Herberekeningen zijn bijgevolg niet nodig.
Wat betekent dit voor de publieke sector?
De mobiliteitsvergoeding is ook mogelijk voor statutaire en contractuele personeelsleden binnen de publieke sector. Dit besluit is dus ook voor hen van toepassing.