De wetgeving rond de aanvullende pensioenen (tweede pensioenpijler) bevat een verplichte minimale rendementsgarantie. Die beschermt de aangesloten werknemers tegen het beleggingsrisico dat aan een aanvullend pensioen verbonden is. Het wettelijk minimumrendement op het spaargedeelte van de gestorte premie stijgt vanaf 1 januari 2025, van de huidige 1,75% naar 2,5%.
Wat houdt de minimumrendementsgarantie in?
De wettelijke minimumrendementsgarantie beschermt de bij een pensioenplan aangesloten werknemers. De inrichter (dat is de werkgever, of bij een sectoraal pensioenplan de bedrijfssector) moet op het spaargedeelte van alle gestorte bijdragen een bepaalde minimale intrestvoet garanderen.
De garantieverplichting moet op het moment van uitdiensttreding, bij pensionering of bij stopzetting van de pensioentoezegging gewaarborgd worden. Als de verworven reserves op dat ogenblik niet de minimumrendementsgarantie dekken, moet de inrichter het verschil bijstorten.
Hoeveel bedraagt het wettelijk minimum?
Vanaf 2016 kan de rendementsgarantie jaarlijks gewijzigd worden. Ze hangt af van het gemiddeld rendement van de OLO’s op 10 jaar over 24 maanden. Een OLO of voluit Obligation Linéaire/Lineaire Obligatie is een staatslening die geldt als indicator van de lange termijnrente.
De rendementsgarantie bedraagt minstens 1,75%, en mag niet hoger liggen dan 3,75%.
Hoewel variabel, is dit percentage sinds 2016 onveranderd op 1,75% gebleven. Door de gestegen marktrente verhoogt de minimale rendementsgarantie vanaf 1 januari 2025 tot 2,5%, zowel voor werknemers- als voor werkgeversbijdragen.
Meer informatie
De precieze berekening van de rendementsgarantie is een complex gegeven, waarbij SD Worx u niet kan helpen. Voor meer informatie contacteert u uw verzekeraar of pensioeninstelling.
Wat betekent dit voor de werkgever?
Werkgevers die een aanvullend pensioen aan hun werknemers aanbieden, moeten altijd rekening houden met de wettelijke rendementsgarantie. In de praktijk zal de verzekeraar die de groepsverzekering beheert, of de pensioeninstelling die het pensioenfonds beheert, maximale inspanningen doen om een voldoende totaalrendement te kunnen bieden. Lukt dat niet, dan moet de werkgever het verschil bijpassen.